Het forum van Ouders.nl is een online community waar iedereen respectvol met elkaar omgaat. Het forum is er voor ouders met vragen over opvoeding, ouderschap, ontwikkeling, gezondheid, school en alle andere dingen die je als ouder tegenkomt in het leven.
19 november 2004 door Ellen Gerrits
Ik heb dochtertje van bijna 4 jaar. Ze heeft een erge achterstand met het praten. Na heel veel onderzoeken en testen zijn ze erachter gekomen dat ze epilepsie heeft.
Ik wou graag jullie mening horen of de epilepsie te maken heeft met het praten. De neuroloog zegt dat het bij haar in het taalgebied zit. Hebben jullie hier ervaring mee?
Ik weet zelf niet meer wat ik hiervan moet denken. Ik heb al zo veel gehoord waar het aan kan liggen... Ik hoop dat jullie antwoord op mijn vraag hebben.
Ik weet helaas te weinig van uw kind om een specifiek antwoord op uw vraag te kunnen geven; ik moet dus volstaan met een algemeen antwoord over epilepsie en taal. U kunt daar zelf uithalen wat op uw situatie van toepassing is.
Eerst zal ik kort uitleggen wat epilepsie is en welke behandeling er mogelijk is. Daarna zal ik ingaan op de relatie tussen epilepsie en taal. Aan het eind vindt u de plekken waar u terecht kunt voor meer informatie.
En dan nog dit: wanneer u vermoedt dat epilepsie iets te maken heeft met de taalproblemen van uw kind, adviseer ik u dit te bespreken met meerdere deskundigen. Bij voorkeur: de neuroloog, de kinderarts en een logopedist.
Bij epilepsie treedt er een soort kortsluiting op in de hersenen. Sommige hersencellen worden dan plotseling over-actief en de controle over bepaalde lichaamsfuncties is tijdelijk weg. Epilepsie uit zich in de vorm van aanvallen.
De aard van een epileptische aanval is afhankelijk van de plaats in de hersenen waar de storing zich voordoet. Aanvallen kunnen ook erg variëren in uitingsvorm en hevigheid. Soms zijn de aanvallen zo subtiel dat ze voor de buitenwereld nauwelijks waarneembaar zijn. Het is dus niet zo dat iemand bij een epileptische aanval altijd verkrampt neervalt.
Epilepsie is een hersenaandoening die gevolgen kan hebben op allerlei gebieden. Van gedrag tot leerprestaties en van waken en slapen tot algeheel functioneren. Soms kan de aandoening van dien aard zijn dat een kind permanent met een helmpje moet lopen.
Naar schatting heeft ongeveer 1 op de 150 mensen in Nederland epilepsie. Epilepsie kan iedereen treffen.
Epilepsie is de meest voorkomende neurologische aandoening op de kinderleeftijd. Ongeveer 5 op de 1.000 kinderen krijgen epilepsie.
Gelukkig is het grootste deel van de kinder-epilepsieën goed behandelbaar en vormen de epilepsie zelf en het eventuele gebruik van geneesmiddelen geen al te grote belemmering voor de verdere ontwikkeling van het kind.
Helaas bestaat er ook een groep kinderen voor wie epilepsie wél belangrijke belemmeringen doet ontstaan, zowel voor henzelf als voor hun ouders. Vaak gaat het om een wisselende combinatie van factoren, zoals moeilijk behandelbare aanvallen, bijwerkingen van geneesmiddelen, leerproblemen, gedragsveranderingen, toegenomen emotionele belasting en uiteenlopende psycho-sociale problemen.
Bij kinderen met epilepsie moet men in de eerste plaats het type epileptische aanval identificeren, en het epilepsie-syndroom definiëren. (Een syndroom is 'een complex van ziekteverschijnselen', oftewel niet een maar meerdere verschijnselen bij elkaar.) Dit is van belang voor een optimale keuze van de anti-epileptische behandeling. Epilepsie is geen eenduidig ziektebeeld, maar omvat, zeker bij kinderen, veel verschillende types en syndromen.
Op basis van het type epileptische aanval, de leeftijd van het kind waarop de eerste aanval optreedt, de familiale voorgeschiedenis en het EEG (elektro-encefalografie, een registratie van de elektrische activiteit van de hersenen), zal men – voor zover mogelijk – proberen om het epilepsie-syndroom te definiëren. Dit is, zoals gezegd, belangrijk voor de keuze van de meest geschikte behandeling.
Dankzij de beschikbaarheid van geneesmiddelen (anti-epileptica) lukt het om ca. 75% van de mensen met epilepsie aanvalsvrij te krijgen. Voor de overige 25% zijn er verschillende andere behandelingsmethodes.
Er kan bijvoorbeeld een operatie overwogen worden (epilepsie-chirurgie). In dat geval moet de epilepsie-haard overigens wel buiten de hersengebieden liggen waar het geheugen, de spraak en de motorische functies gelokaliseerd zijn, omdat het anders te gevaarlijk zou zijn.
Een andere behandelingsvorm is het ketogeen dieet. In bepaalde gevallen kan dit – zeer vetrijke en koolhydraat-arme – dieet een gunstig effect hebben op de epilepsie.
Gelukkig gaat epilepsie heel vaak vanzelf over, vooral bij kinderen. Vaak is het zelfs mogelijk de behandeling met medicijnen na enkele jaren geheel te staken.
In de literatuur wordt epilepsie genoemd als een van de zeldzame oorzaken van taalontwikkelingsstoornissen. Daarnaast wordt bij een minderheid van de kinderen een directe relatie gezien tussen de epileptische aanval en een tijdelijk verstoorde taal.
Er kan sprake zijn van twee typen taaluitval:
De epileptische aanval veroorzaakt waarschijnlijk kortsluiting in de taalgebieden in de linker hersenhelft. De taaluitval kan onder meer bestaan uit:
Deze taalproblemen verdwijnen grotendeels in de periode na de aanval en worden minder ernstig als de kinder-epilepsie goed behandeld kan worden.
In relatie tot epilepsie worden vaker leerproblemen dan taalproblemen genoemd. Het is echter niet ondenkbaar dat moeilijkheden met taal (en leren lezen en schrijven) een onderdeel zijn van de leerproblemen.
Er is één syndroom waarbij de relatie tussen plotselinge taalproblemen bij kinderen en epilepsie expliciet wordt genoemd, namelijk het Landau-Kleffner syndroom. Daar zal ik nu iets dieper op ingaan.
Er bestaat een vorm van epilepsie waarbij de taal van het kind achteruit gaat of in het ergste geval zelfs lijkt te verdwijnen. Dit wordt 'epileptische kinderafasie' of 'het syndroom van Landau-Kleffner' genoemd. Het is een betrekkelijk zeldzaam ziektebeeld. Het is niet bekend hoe vaak het precies voorkomt.
Het syndroom begint bij kinderen tussen het 3e en het 7e levensjaar. Na een periode van normale taal- en spraakontwikkeling, praten de kinderen niet meer. Soms gaat dit in één dag tijd; soms geleidelijk in een periode van maanden.
De kinderen lijken eerst minder te reageren op de ouders en trekken zich terug in zichzelf. Het lijkt alsof de kinderen doof worden. Ze kunnen taal steeds minder goed herkennen. Kinderen kunnen woorden niet vinden en hebben moeite met benoemen en nazeggen. De algemene vorm van verlies van taalbegrip en taalproductie heet 'afasie'. Het niet meer begrijpen van de taal heet 'verbale agnosie'. Meestal zijn er periodes van meer en minder afasie en agnosie.
Kort voor of kort na het ontstaan van de afasie krijgen de meeste kinderen met het Landau-Kleffner syndroom epileptische aanvallen. De ernst van de afasie hangt niet samen met het optreden van epilepsie-aanvallen. Een kwart van de kinderen heeft geen epileptische aanvallen.
Meer dan de helft van de kinderen met Landau-Kleffner syndroom heeft ook gedragsproblemen, zoals concentratieproblemen, hyperactiviteit, eetproblemen en slaapproblemen. Ook kan agressiviteit en depressiviteit voorkomen. Dit wordt toegeschreven aan de communicatieproblemen, maar kan ook het gevolg zijn van de medicatie.
Het EEG van kinderen met Landau-Kleffner syndroom vertoont een typisch patroon. De afwijkingen nemen sterk toe tijdens slaap. Vaak is er dan continu epileptische activiteit aanwezig. Meestal verdwijnen de EEG-afwijkingen spontaan vanaf de puberteit. Kinderen met Landau-Kleffner hebben meestal een normale non-verbale intelligentie.
De epileptische aanvallen reageren meestal goed op anti-epileptica, de taalstoornis echter niet. Voor dat laatste worden hormonen in de vorm van corticosteroïden (bijnierschorshormonen) voorgeschreven.
Intensieve begeleiding door een logopedist en een pedagoog met ervaring met kinderen met spraak-taalstoornissen zijn ook belangrijk voor de ontwikkeling van een kind met het Landau-Kleffner syndroom. Deze begeleiding is echter geen garantie dat het kind volledig herstelt. Met gebarentaal en illustraties is het mogelijk met de kinderen te communiceren tijdens de afasie.
Het beloop van de epilepsie is gunstig. De aanvallen verdwijnen meestal rond of na de puberteit. Bij ongeveer 20% van de kinderen verdwijnen de symptomen van het syndroom helemaal, ook de communicatieproblemen. Veel kinderen houden echter spraak- en communicatieproblemen.
Kinderen waarbij het syndroom rond of na het 6e levensjaar ontstaat, hebben een betere prognose op het gebied van taal, dan kinderen van 4 jaar of jonger, die het syndroom krijgen. Bij meisjes zijn de herstelkansen gunstiger dan bij jongens.
is spraak-taalpatholoog en logopedist, en werkzaam als hoogleraar aan de Universiteit Utrecht.