Het forum van Ouders.nl is een online community waar iedereen respectvol met elkaar omgaat. Het forum is er voor ouders met vragen over opvoeding, ouderschap, ontwikkeling, gezondheid, school en alle andere dingen die je als ouder tegenkomt in het leven.
15 juni 2007 door Christine Clement
Ik heb een zoontje van 2 jaar en 4 maanden. Hij is al lekker aan het praten en woordjes aan het leren. Dit gaat heel goed. Uiteraard is de uitspraak nog niet altijd goed, maar we herhalen het woord altijd wel heel duidelijk voor hem, zodat hij weet hoe het wel uitgesproken wordt.
Nou komt het rare.... Vanaf het begin dat hij kon praten, sprak hij heel goed de letter B uit. Woorden als 'bah' en 'bal' bijvoorbeeld, sprak hij zonder moeite uit. Maar nu, sinds een tijdje, zegt hij de B niet meer. Nu is het 'mah' en 'mal' geworden.
Mijn vraag: hoe kan dat nou opeens? Moet ik me hier zorgen om maken (ik denk van niet, maar ik wil wel zekerheid), of komt dit allemaal wel weer goed? We zeggen nooit tegen hem "Nee, dat is geen
mal maar een
bal". Wat we dan wel zeggen, is: "Ja goed zo! dat is een
bal.
Ik zou dus graag willen weten of dit vanzelf goed komt, of dat we er iets aan moeten doen.
Wat een leuke vraag! U merkt dat uw zoontje bepaalde woorden opeens niet meer goed kan uitspreken, die hij eerder zonder problemen kon zeggen. Ik kan me voorstellen dat u dat opvallend vindt. Het lijkt alsof hij een stapje terug doet in zijn spraak-taalontwikkeling. Toch zal dit waarschijnlijk niet het geval zijn. Ik zal u vertellen waarom ik denk dat het een normaal onderdeel van zijn ontwikkeling is.
Als kinderen in hun spraak-taalontwikkeling iets nieuws leren, zoals een nieuw woord, dan kan het gebeuren dat ze in het begin nog niet precies weten wat er wel en niet onder dat nieuwgeleerde valt. Er worden dan 'foutjes' gemaakt. Ik schrijf dat woord tussen aanhalingstekens, omdat het eigenlijk geen echte fouten zijn, maar normale verschijnselen die horen bij het leren van een taal.
Bij veel kinderen komt er bijvoorbeeld een moment dat ze de regels voor vervoegingen van werkwoorden lastig vinden. Als een kind eerst zei "Hij riep", dan kan het gebeuren dat hij later opeens "Hij roepte" gaat zeggen. Dat komt doordat kinderen op een gegeven moment de vervoegingsregels voor zwakke werkwoorden leren (hij pakte, maakte, fietste) en dan zo'n regel ook willen gebruiken bij de vervoeging van sterke werkwoorden (zoals roepen, fluiten, lopen). We noemen dat 'overgeneralisatie'. Overgeneralisaties horen bij een normale taalontwikkeling.
Een ander voorbeeld van overgeneralisatie zag ik bij een jongetje van anderhalf dat het woord 'paard' al kon zeggen (in werkelijkheid zei hij "paat", maar dat doet er even niet toe). Toen hij iets later het woord 'koe' leerde, noemde hij niet alleen de koeien in de wei 'koe', maar opeens ook de paarden die daar stonden. Kennelijk had hij nog niet goed begrepen dat niet alle dieren in de wei koeien genoemd worden. Ook dit is een geval van overgeneralisatie.
Zoals gezegd hebben dit soort 'foutjes' een belangrijke functie. Ze zijn nodig voor het kind om uit te vinden hoe het nu precies zit. Door op een prettige manier te corrigeren, zoals u dat beschreef, leert het kind dan vanzelf wat wel en niet goed is.
Ook bij het leren van nieuwe klanken, zoals bij uw zoontje, treedt soms overgeneralisatie op. Hij begon met de B, wat een makkelijke klank is. Neusklanken daarentegen, zoals de N en de M, zijn vrij complex om te leren, en leer je dus wat later.
Neusklanken zijn anders dan de andere klanken, omdat de luchtstroom door de neus moet, in plaats van door de mond. (Probeer maar eens een N of een M lang aan te houden terwijl je je neus dichtknijpt. Dat gaat niet.) Hoe werkt dat? Bij een klank als de B wordt het zachte gehemelte opgetrokken, om de weg naar de neus af te sluiten. Maar bij de nasale klanken gaat het zachte gehemelte juist naar beneden, om de lucht erdoor te laten. Het zachte gehemelte, waar de huig aan vastzit, kun je vergelijken met een wissel, die omgezet wordt om de richting van de trein te veranderen. In dit geval gaat het om de luchtstroom die de goede kant op gestuurd moet worden.
Als alle medeklinkers van een bepaald woord hetzelfde zijn, zoals in 'mamma', is dat woord relatief gemakkelijk uit te spreken. Dan blijft de wissel – of 'het' wissel, zoals de kenners zeggen – gewoon in dezelfde positie staan. Maar als de ene medeklinkerklank van een woord een neusklank is en de andere niet, dan kan er een 'wisselstoring' ontstaan. Dat is dus de reden waarom sommige kinderen een tijdje in de war lijken met het uitspreken van de nasale klanken, en ze bijvoorbeeld 'nimonade' kunnen zeggen.
Ik vermoed dat uw zoontje vrij kort geleden heeft geleerd om de M te maken binnen woorden. Toen hij die nieuwe klank leerde, raakte hij mogelijk wat in de war over welke woorden nu eigenlijk met een B of met een M uitgesproken moesten worden.
Zo'n periode duurt meestal niet zo lang. Uw zoon leert vanzelf welke woorden met een B of met een M uitgesproken moeten worden. Geduldig reageren zoals u doet is het beste!
Wilt u over een paar maanden misschien nog eens laten weten hoe het gaat met zijn uitspraak?
is spraak-taalwetenschapper en logopedist, gespecialiseerd in de spraak-taalontwikkeling van jonge kinderen.