18 december 2009 door Elise de Bree

Hoe werkt 'versimpeling' in kindertaal? (2 jr)

Mijn zoon van 2 heeft veel plezier in praten en leren praten (en wij als ouders met hem). Dat begon al vrij vroeg, rond een maand of 10, en inmiddels zit hij in de fase van zinnen met meestal drie, maar steeds vaker ook meer woorden.

Ook langere woorden gaat hij al goed en verstaanbaar uitspreken, zoals lantaarnpaal, en zijn meesterstuk: pizzabrommer (waarbij de eerste r een l wordt en de laatste een Goois erretje, of hij laat het helemaal weg. Maar: al met al heel goed verstaanbaar.)

Met een aantal woorden, zoals kinderboerderij, is hij hevig aan het stoeien. Eerst was het koebij en de laatste tijd is het koenebij.

Het woord vliegtuig spreekt hij al tijden uit als fiekuit, terwijl hij wel luid en duidelijk het woord vlieg kan uitspreken.

Kunt u mij uitleggen hoe zulke woorden taalkundig gezien kunnen ontstaan?

Antwoord

Wat een leuke vraag! In de voorbeelden die u gaf, gaat het om twee verschijnselen:

  • truncatie - oftewel het weglaten van onbeklemtoonde lettergrepen ('kinderboerderij' wordt "koenebij");
  • coda-omissie - oftewel het weglaten van de laatste medeklinker van een woord ('vliegtuig' wordt "fiekuit").

Ik wil daar graag wat meer over vertellen.

Koebij

Lange woorden zijn moeilijk voor kleine kinderen en daarom worden ze versimpeld. In de manier waarop die versimpeling plaatsvindt, zit systeem. Het gaat volgens vaste patronen.

In het begin worden vaak woordjes van één lettergreep geproduceerd (bijvoorbeeld 'bal'), of van twee lettergrepen, bestaande uit een beklemtoonde lettergreep gevolgd door een onbeklemtoonde lettergreep, zoals 'máma' en 'áuto'. Dat komt doordat het Nederlandse klemtoonpatroon trocheïsch is, oftewel reeksen van klanken die achtereenvolgens klemtoon-dragend en onbeklemtoond zijn. Kinderen produceren het liefst een trochee. (Dat laatste woord is dus duidelijk niet Nederlands ;-)

Je ziet dat duidelijk in de allereerste manier waarop uw zoontje 'kinderboerderij' uitsprak, namelijk als "koebij". In zijn versimpeling bleven er twee lettergrepen over, namelijk 'koe' en 'bij', waarschijnlijk uitgesproken als "kóebij".

Het grappige is dat de manier waarop uw zoon dit doet, al verraadt dat hij meer over het woord weet dan hij kan zeggen:

  • eerst haalt hij de K uit de eerste lettergreep van 'kinderboerderij' (waar de hoofdklemtoon ligt);
  • vervolgens gebruikt hij de OE uit 'boer', de lettergreep die de secundaire klemtoon heeft;
  • en tenslotte komt de B van 'boer' terug in de laatste lettergreep met de IJ uit de laatste lettergreep (die ook klemtoon draagt).

Hij gebruikte dus al snel de beklemtoonde lettergrepen om zijn eigen versie van 'kinderboerderij' te maken. Hier zitten de ingrediënten voor het complete woord al in, maar hij kon nog niet meer dan twee lettergrepen maken.

Koenebij

Inmiddels kan hij al woorden van drie lettergrepen produceren. In plaats van "koebij" zegt hij nu dus "koenebij", waarschijnlijk uitgesproken als "kóenebij". Hier zie je zelfs al een van de onbeklemtoonde lettergrepen van 'kinderboerderij' in opduiken, namelijk 'der' (in boerderij).

Nu maakt hij dus een trochee met een beklemtoonde lettergreep erbij. Straks maakt hij misschien twee trocheeën (zoals "kinneboedij", of iets dergelijks) en uiteindelijk kan hij keurig alle vijf de lettergrepen produceren.

Pizzabrommer en lantaarnpaal

Het is heel knap dat hij 'pizzabrommer', een woord met vier lettergrepen, al kan zeggen! Dat is een woord met twee trocheeën achter elkaar: 'pízzabrómmer.

Nog knapper is het dat hij nu al 'lantaarnpaal', waarschijnlijk uitgesproken als "lantarenpaal", kan zeggen. Dit woord heeft namelijk het klemtoonpatroon: onbeklemtoond ('lan') - beklemtoond ('ta') - ombeklemtoond ('ren') - beklemtoond ('paal'). Soms kan hij dus al 'voorbij de trochee' produceren, als het ware.

Truncatie

De laatste jaren wordt er weer meer onderzoek gedaan naar truncatie (het weglaten van onbeklemtoonde lettergrepen). Mijn oud-collega Brigit van der Pas onderzoekt bijvoorbeeld welke klanken er overblijven. In een woord als 'telefoon' kan dat de T uit de eerste lettergreep zijn, of de F uit de laatste lettergreep, maar ook een S, wat fonologisch gezien een samensmelting is van de T en de F. Ze bekijkt wat dat betekent voor theorieën over de klank- en lettergreepstructuur.

Ander onderzoek (van Cecilia Kirk) heeft aangetoond dat kinderen die truncatie toepassen, het wel degelijk horen als er een foute vorm wordt aangeboden. Engelse kinderen die een plaatje van een tomaat zagen, reageerden langzamer op de vraag "Do you see the mato?" of "Do you see the tato?" dan op de vraag "Do you see the tomato?" Daaraan kun je zien dat deze kinderen het woord al weten, ook al kunnen ze het nog niet zeggen.

Fiekuit

Dan uw tweede voorbeeld: 'vliegtuig' wordt "fiekuit". Dit is een trochee (vlíegtuig), en dus – qua klemtoon – makkelijker te produceren dan 'banáan' of 'lantáarnpaal'. Maar toch is het een lastige, omdat hij bestaat uit twee lettergrepen die allebei een lange klinker hebben (de IE en de UI) en een coda (toevoeging), bestaande uit een medeklinker (twee keer een G).

Waarom is dat zo moeilijk? Kinderen beginnen te praten met reeksen die bestaan uit een medeklinker gevolgd door een klinker, zoals "pa-pa" en "ta-ta". Pas later komen daar de afsluitende medeklinkers bij, zoals de S in 'kaas'. Een simpele lettergreepstructuur (medeklinker-klinker) wordt dus verworven vóór een ingewikkelder patroon, zoals medeklinker-klinker-medeklinker.

Coda

Uw zoontje maakt al één keer een coda, namelijk de T in "fiekuit". Er zijn verschillende mogelijkheden waarom hij kiest voor de T in plaats van de G (of een andere wrijfklank, zoals de S of de F), maar om dat zeker te weten zou ik zijn hele klank-repertoire moeten weten. Ik vermoed dat hij de T gebruikt omdat dat een plofklank is, net als de K, en dat dezelfde manier van articulatie zijn uitspraak vergemakkelijkt.

De eerste coda, namelijk de G in 'vlieg', lijkt hij weg te laten. Die plek in de lettergreep blijft immers leeg. Maar ook hier zit in de productie al een spoor van zijn waarneming en woordrepresentatie, want hij gebruikt de K voor het begin van de volgende lettergreep: "fie-kuit". Die K is waarschijnlijk een vervanging van de G.

G wordt K

De K is een plofklank (korte medeklinker) die op dezelfde plaats in de mond gemaakt wordt als de wrijfklank G (lange medeklinker). Het is best lastig om twee keer een coda te maken in een ingewikkeld woord, vandaar dat uw zoontje het woord "vlieg" wel los kan zeggen, maar niet "vliegtuig". Ik vermoed dat de lettergreep-complexiteit ook de reden is dat zijn medeklinkerreeks aan het begin van het woord (VL) versimpeld wordt tot F.

Ook hier zal hij het heel goed horen als u het woord fout aanbiedt, en zegt: "Waar is het fiekuit"? Hij kan het alleen zelf nog niet goed zeggen.

Besluit

De twee voorbeelden die u gaf, laten zien hoe ingewikkeld het is om klanken, lettergrepen en woorden te verwerven. Ik blijf het ongelooflijk vinden dat het de meeste kinderen lukt om dit voor elkaar te krijgen binnen een paar jaar!

Ik wens u nog veel klets- en ontdekkingsplezier met uw zoontje!