7 mei 2001 door Paula Fikkert

"Dat bedoel ik-te niet" lijkt vreemd maar is het niet

In kindertaal kom je zinnen tegen als "Nee, dat bedoel ik-te niet" of "En toen hoor ik-de jou", waarin het persoonlijk voornaamwoord ('ik') voorkomt tussen het werkwoord en de werkwoordsuitgang.

Hoe is dat te verklaren? Waarom plakken die kinderen de werkwoordsuitgang soms achter het persoonlijk voornaamwoord en niet achter het werkwoord?

Antwoord

Volgens mij zijn uw voorbeelden verklaarbaar op grond van de manier waarop die kinderen omgaan met de regels die ze net geleerd hebben, in combinatie met de 'woorden' die ze in hun hoofd hebben opgeslagen. Hieronder zal ik uitleggen hoe dat in zijn werk gaat.

Bij regelmatige werkwoorden, zoals
fietsen en
spelen, wordt de verleden tijd gevormd door het toevoegen van -TE of -DE achter de stam van het werkwoord:

  • na een stemloze medeklinker (de medeklinkers in 'T KOFSCHIP) gebruiken we de uitgang met de stemloze medeklinker -TE;
  • na een stemhebbende medeklinker (alles wat niet in 'T KOFSCHIP zit) gebruiken we de uitgang met de stemhebbende medeklinker (-DE).

Dus:

Ik
fiets-te gisteren 60 kilometer

De kinderen
speel-den in de zandbak

Kinderen hebben die regel al snel onder de knie. Ze passen hem ook toe op de onregelmatige werkwoorden, zoals
zwemmen en
eten:

Ik
zwemde heel hard

Hij
eette het niet op

Deze vormen laten zien dat kinderen niet alleen woorden
imiteren, maar dat ze ook
regels toepassen, zodra ze die ontdekt hebben. Soms ten onrechte, zoals de bovenstaande voorbeelden laten zien. De verledentijdsvormen
zwom en
at maken nog geen deel uit van hun kinder-lexicon.

Maar ook als de onregelmatige vorm wél verworven is, vind je soms nog fouten. Gisteren zei mijn jongste dochter (3½):

En toen
gafde de man mij ook een banaan.

Kennelijk wordt de vorm
gaven door haar gezien als een infinitief-vorm en variant van
geven. Aan de stam (
gav) voegde ze correct -DE toe. Het resultaat was
gafde.

Nu de vraag waar het om gaat. Als kinderen zeggen:

Nee, dat
bedoel-ik-te niet

En toen
hoor-ik-de jou

dan lijkt dit aan te tonen ze "bedoel-ik" en "hoor-ik" als werkwoordsstam opvatten, waarachter ze een verledentijds-uitgang plakken.

Dat komt niet vaak voor, en zeker niet vaak met de persoonsvorm "ik". Het komt meer voor met de derde persoon, zoals "die" of "ie":

botst-ie-de

vraagt-ie-de

Eenzelfde verschijnsel zien we met
hoeft-niet en
mag-niet. Deze woorden komen zo vaak in combinatie voor, dat sommige kinderen ze als één woord opslaan in hun mentale lexicon (het woordenboek in hun hoofd). Voor deze kinderen is het mogelijk om zinnen met een dubbele ontkenning te produceren:

hij
magniet het koekje
niet opeten.

Dit soort vormen geven dus inzicht in hoe kinderen woorden opslaan in hun mentale woordenboek.