Werk, Recht en Geld
Dummy
20-01-2017 om 22:43
arbeidstijdenwet
In mijn contract staat iets wat volgens de arbeidstijdenwet niet mag. Ik heb dat contract wel ondertekend. Geldt nu voor mij wat er in mijn contract staat of wat er in de atw staat?
Aagje Helderder
20-01-2017 om 23:07
Ik weet er weinig van
maar op basis van gezond verstand zou ik zeggen dat een contract nooit in strijd mag zijn met de wet. Wetten staan boven contracten, zou ik denken.
Maar goed, ik ben geen jurist, dit is een vermoeden. Er zijn hier vast mensen die er meer van weten.
Aagje
Jurist
20-01-2017 om 23:09
dwingend recht
Dummy, in het arbeidsrecht zijn veel wettelijke regels zgn. dwingend recht. Die zijn opgesteld ter bescherming van werknemers, de zwakkere partij, en daar mag door de werkgever niet van afgeweken worden.
De wet kent voorts bepalingen van driekwart dwingend recht. Het is mogelijk hiervan bij cao af te wijken, zowel ten voordele als ten nadele van werknemers.
Dus de vraag is of in jouw contract afgeweken wordt van de wet en of dat op grond van de CAO is. Zo nee, dan mag dat vermoedelijk niet. Als het wel o.g.v. de CAO is, dan moet het wel een 3/4 dwingendrechtelijke bepaling zijn, niet een (volledig) dwingende bepaling, want dan mag er sowieso niet van afgeweken worden.
Als je hier kunt aangeven waarover het gaat, weet Temet misschien wat voor soort bepaling het is. Of je kunt googlen. Je kunt ook even bij het Juridisch Loket langsgaan. Die kunnen je ook vast helpen. Ook met evt. vervolgacties.
bieb63
20-01-2017 om 23:38
Even simpel
De wet staat boven de cao. De cao staat boven het indiv. arb.contract. Dus het arb.contract mag niet in strijd zijn met de cao en de cao mag niet in strijd zijn met de wet. In die volgorde dus. Daat tussen kan een heleboel, zolang het maar niet in strijd is met de harde afspraken in een cao en de harde regels van de wet.
Dummy
21-01-2017 om 10:16
waar het om gaat
In mijn oproepcontract staat dat de werkgever mij minimaal 12 uur vtb op mag roepen. In de atw staat dat dat minimaal 4 dagen zou moeten zijn. Heb ik me laten vertellen, tenminste.
Hanne.
21-01-2017 om 12:49
artikel 4.2
Dan heb je het over artikel 4.2 van de ATW.
Daar staat in 28 / 4 dagen! Tenzij collectief of met de individuele werknemer iets anders is afgesproken.
Arbeidsrechter.nl
Trefwoorden
Inhoudsopgave
Arbeidsgeschil oplossen
Opleidingen Arbeidsrecht
Over AN-i
Zoeken
Arbeidsrechter.nl
Arbeidstijdenwet (ATW)
Andere wetteksten
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Hoofdstuk 2. Toepassingsgebied
Hoofdstuk 3. Het verbod van kinderarbeid
Hoofdstuk 4. Algemene verplichtingen
Hoofdstuk 5. Arbeids- en rusttijden
Hoofdstuk 6. medezeggenschapsaspecten
Hoofdstuk 7. Overige bestuursrechtelijke aspecten
Hoofdstuk 8. Toezicht
Hoofdstuk 9. Zelfstandige bestuursorganen
Hoofdstuk 10. Bestuursrechtelijke handhaving
Hoofdstuk 11. Strafbaarstelling en daarmee samenhangende bepalingen
Hoofdstuk 12. Slotbepalingen
Hoofdstuk 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begrippen werkgever en werknemer
Artikel 1.2 Begrippen kind en arbeid in verband met kinderarbeid
Artikel 1.3 Het begrip collectieve regeling
Artikel 1.4 Gelijkstelling met collectieve regeling
Artikel 1.5 Werkingsduur van de collectieve regeling
Artikel 1.6 Het begrip medezeggenschapsorgaan
Artikel 1.7 Overige begrippen
Hoofdstuk 2. TOEPASSINGSGEBIED
§2.1 Gehele of gedeeltelijke uitsluiting van de toepasselijkheid
Artikel 2.1 Algemeen
Artikel 2.2 Rampen
Artikel 2.3 Onderwijs
Artikel 2.4 Defensie
Artikel 2.5 Toezichthoudende en (bijzondere) opsporingsdiensten
Artikel 2.6 Brandweer
§2.2 Uitbreiding van de toepasselijkheid
Artikel 2.7 Zelfstandigen
Artikel 2.8 Extra-territoriale werking
§2.3 Bijzondere voorschriften voor vliegend, varend en rijdend personeel
Artikel 2.9
Hoofdstuk 3. HET VERBOD VAN KINDERARBEID
Artikel 3.1 Begrip verantwoordelijke persoon
Artikel 3.2 Het verbod van kinderarbeid
Artikel 3.3 Ontheffing
Artikel 3.4 Voorlichting
Artikel 3.5 Nadere voorschriften
Hoofdstuk 4. ALGEMENE VERPLICHTINGEN
§4.1 Algemeen
Artikel 4.1 Beleidsvoering, inventarisatie en evaluatie
Artikel 4.1a Vaststelling arbeids- en rusttijdenpatroon
Artikel 4.1b Tijdelijke aanpassing arbeidstijdpatroon na ouderschapsverlof
Artikel 4.2 Mededeling arbeids- en rusttijdenpatroon
Artikel 4.3 Registratie
§4.2 Jeugdige werknemers
Artikel 4.4 Arbeid in verband met onderwijs
§4.3 Vrouwelijke werknemers
Artikel 4.5 Arbeid en zwangerschap
Artikel 4.6 Bevalling
Artikel 4.7 Arbeid na bevalling
Artikel 4.8 Voedingsrecht
§4.4 Gezondheidsproblemen in relatie met het verrichten van nachtdiensten
Artikel 4.9
Hoofdstuk 5. ARBEIDS- EN RUSTTIJDEN
§5.1 Algemene bepalingen
Artikel 5.1 Gelijkstelling met de zondag
Artikel 5.2 Gelijkstelling met arbeidstijd
§5.2 Arbeids- en rusttijden
Artikel 5.3 Dagelijkse onafgebroken rusttijd
Artikel 5.4 Pauzeregeling
Artikel 5.5 Wekelijkse onafgebroken rusttijd
Artikel 5.6 Arbeid op zondag
Artikel 5.7 Arbeidstijd
Artikel 5.8 Arbeid in nachtdienst
Artikel 5.9 Consignatie
Artikel 5.10 Plotseling onvoorziene situaties
Artikel 5.11 Plotseling onvoorziene situaties
§5.3 Bijzondere voorschriften
Artikel 5.12
§5.4 Vrijstelling en ontheffing
Artikel 5.13
Artikel 5.14
§5.5 Samenloop
Artikel 5.15
Artikel 5.16
Hoofdstuk 6. MEDEZEGGENSCHAPSASPECTEN
Artikel 6.1 Beraadslaging
Artikel 6.2 lnformatierecht
Artikel 6.3 Vergezelrecht en recht op een onderhoud
Hoofdstuk 7. OVERIGE BESTUURSRECHTELIJKE ASPECTEN
Artikel 7.1 Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7.2
Artikel 7.3 Vrijstelling en ontheffing
Artikel 7.4 Nadere voorschriften inzake vrijstelling en ontheffing
Artikel 7.5 Eis tot naleving
Artikel 7.6 Nadere voorschriften registratiemiddelen
Artikel 7.7
Hoofdstuk 8. TOEZICHT
§8.1 Toezicht
Artikel 8.1 Aanwijzing toezichthouders
§8.2 Het bevel tot staken van de arbeid
Artikel 8.2 Het bevel tot staken van de arbeid
Artikel 8.3 Aansprakelijkheid
§8.3 Geheimhouding
Artikel 8.4
§8.4 Controlemiddelen toezichthouders
Artikel 8.5
Artikel 8.6
Hoofdstuk 9. ZELFSTANDIGE BESTUURSORGANEN
Artikel 9.1 Dienst Wegverkeer
Artikel 9.2
Hoofdstuk 10. BESTUURSRECHTELIJKE HANDHAVING
§10.1 Beboetbare feiten
Artikel 10.1 Aanwijzing beboetbare feiten
Artikel 10.2 Aanduiding pleger beboetbaar feit
§10.2 Het boeterapport
Artikel 10.3 Boeterapport
§10.3 Oplegging van de boete
Artikel 10.4 Kennisgeving boete oplegging
Artikel 10.5 Het opleggen van de boete
Artikel 10.6 Geen oplegging van de boete
Artikel 10.7 De hoogte van de boete
Artikel 10.8 De boetebeschikking
Artikel 10.9 Vervaltermijn
§10.4 Aanmaning en invordering
Artikel 10.10 Betaling van de boete
Artikel 10.11 Aanmaning
Artikel 10.12 Dwangbevel
§10.5 Terugbetaling
Artikel 10.13
§10.6 Bijzondere voorschriften voor bestuurders van motorvoertuigen zonder bekende woon- of verplijfplaats in Nederland
Artikel 10.14 Begrippen
Artikel 10.15 Toepasselijkheid van de paragraaf
Artikel 10.16 Toepasselijkheid van de paragraaf
Artikel 10.17 Betaling van de boete
Artikel 10.18 Voorlopige maatregelen
Hoofdstuk 11. STRAFBAARSTELLING EN DAARMEE SAMENHANGENDE BEPALINGEN
Artikel 11.1 Toepasselijkheid Nederlandse strafwet
Artikel 11.2 Bijzondere aansprakelijkheid
Artikel 11.3 Strafbepalingen
Artikel 11.4 Strafoplegging
Artikel 11.5 Uitreiking gerechtelijke mededelingen
Hoofdstuk 12. SLOTBEPALINGEN
Artikel 12.1 Voordracht
Artikel 12.2 Tarifering
Artikel 12.3 Citeertitel
Wet van 23 november 1995, houdende bepalingen inzake de arbeids- en rusttijden (Arbeidstijdenwet)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging hebben genomen, dat het met het oog op de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid, zulks mede in verband met de tenuitvoerlegging van de Richtlijnen van de Raad van de Europese Unie van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PbEG 1993, L 307) en van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk (PbEG 1994, L216), en mede ter bevordering van de combineerbaarheid van arbeid en zorgtaken, alsmede andere verantwoordelijkheden buiten de arbeid, noodzakelijk is wettelijke regelen te stellen inzake arbeids- en rusttijden;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Begrippen werkgever en werknemer
Artikel 1:1 (ATW)
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.werkgever:
1°. degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten;
2°. degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder 1°;
b. werknemer; de ander bedoeld onder a.
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:
a. werkgever; degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten;
b. werknemer; de ander bedoeld onder a.
3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder jeugdige werknemer verstaan: een werknemer van 16 of 17 jaar.
Begrippen kind en arbeid in verband met kinderarbeid
Artikel 1:2 (ATW)
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder kind: een persoon jonger dan 16 jaar.
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder arbeid: de verrichtingen van een kind ter naleving van een overeenkomst.
Het begrip collectieve regeling
Artikel 1:3 (ATW)
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder collectieve regeling:
a. een collectieve arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst;
b. een rechtspositieregeling van werknemers in dienst van de overheid alsmede een overeenkomstige rechtspositieregeling van werknemers, werkzaam in instellingen van bijzonder onderwijs of wetenschappelijk onderzoek;
c. een verordening als bedoeld in de artikelen 16, derde lid, 86, derde lid, en 93, tweede lid, onderdeel d, van de Wet op de bedrijfsorganisatie.
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder collectieve regeling:
a. een besluit als bedoeld in artikel 2 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten waarbij bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst algemeen verbindend zijn verklaard;
b. een regeling als bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de Wet op de loonvorming.
Gelijkstelling met collectieve regeling
Artikel 1:4 (ATW)
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt met een collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3 gelijkgesteld een regeling waaromtrent de werkgever schriftelijk overeenstemming heeft bereikt met het medezeggenschapsorgaan.
2. Indien zowel een regeling als bedoeld in het eerste lid, als een collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3 gelden, zijn de in die regelingen gegeven bepalingen naast elkaar van toepassing. In geval van strijd zijn de bepalingen in de collectieve regeling, bedoeld in artikel 1:3, van toepassing.
Werkingsduur van de collectieve regeling
Artikel 1:5 (ATW)
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen geldt een collectieve regeling als bedoeld in de artikelen 1:3, eerste lid, en 1:4, eerste lid, gedurende 5 jaren, te rekenen van het tijdstip waarop die regeling ingaat. Bij wijziging van de in de eerste volzin bedoelde collectieve regeling binnen 5 jaren na inwerkingtreding, wordt het in de eerste volzin bedoelde tijdvak beëindigd op het tijdstip van inwerkingtreding van de gewijzigde collectieve regeling.
2. Het eerste lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing op de collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, met dien verstande dat:
a. bij de inwerkingtreding van een overeenkomstige nieuwe collectieve regeling binnen 5 jaren na inwerkingtreding van de in de aanhef bedoelde collectieve regeling, het in de eerste volzin van het eerste lid bedoelde tijdvak wordt beëindigd;
b. deze regeling te allen tijde eindigt op het tijdstip, dat er geen overeenkomstige collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, geldt op grond van het eerste lid, eerste volzin.
Het begrip medezeggenschapsorgaan
Artikel 1:6 (ATW)
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder medezeggenschapsorgaan:
a. de ondernemingsraad, ingesteld overeenkomstig de Wet op de ondernemingsraden;
b. een personeelsvertegenwoordiging als bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden.
c. een overlegorgaan als bedoeld in het Algemeen militair ambtenarenreglement en een overlegorgaan, ingesteld krachtens artikel 23 van de Kaderwet dienstplicht, alsmede een dienstcommissie als bedoeld in het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie;
d. de dienstcommissie, het uit en door het personeel gekozen deel van de medezeggenschapsraad en de personeelsraad, bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
e. het uit en door het personeel gekozen deel van de medezeggenschapsraad, bedoeld in de Wet medezeggenschap op scholen;
f. een medezeggenschapsregeling voor de in artikel 53b van de Wet op de ondernemingsraden bedoelde ambtenaren.
Overige begrippen
Artikel 1:7 (ATW)
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
b. defensiepersoneel:
1°. de in actieve dienst zijnde militaire ambtenaren in de zin van artikel 1, eerste en tweede lid, van de Militaire Ambtenarenwet 1931;
2°. de in werkelijke dienst zijnde dienstplichtigen in de zin van de artikelen 18, 19 en 21 van de Kaderwet dienstplicht;
3°. het burgerpersoneel, werkzaam bij het ministerie van Defensie;
c. dienst: een aaneengesloten periode waarin arbeid wordt verricht en die gelegen is tussen twee opeenvolgende onafgebroken rusttijden van ten minste 8 uren;
d. nachtdienst: een dienst waarin meer dan een uur arbeid wordt verricht tussen 00.00 uur en 06.00 uur;
e. pauze: een periode van ten minste 15 achtereenvolgende minuten, waarmee de arbeid tijdens de dienst wordt onderbroken en de werknemer geen enkele verplichting heeft ten aanzien van de bedongen arbeid;
f. Dienst Wegverkeer: de dienst, bedoeld in artikel 4a van de Wegenverkeerswet 1994;
g. consignatie: een periode tussen twee opeenvolgende diensten of tijdens een pauze, waarin de werknemer uitsluitend verplicht is bereikbaar te zijn om in geval van onvoorziene omstandigheden op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten.
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. beboetbaar feit: een handelen of nalaten waardoor deze wet en de daarop berustende bepalingen niet worden nageleefd en terzake waarvan een boete kan worden opgelegd;
b. boete: de bestuurlijke sanctie die bestaat uit de onvoorwaardelijke verplichting tot het betalen van een bepaalde geldsom aan de Staat.
Hoofdstuk 2. Toepassingsgebied
§2. 1 Gehele of gedeeltelijke uitsluiting van de toepasselijkheid
Algemeen
Artikel 2:1 (ATW)
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat deze wet en de daarop berustende bepalingen geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn op bij die maatregel omschreven arbeid of arbeid onder daarbij omschreven omstandigheden.
2. Het geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn van deze wet en de daarop berustende bepalingen, bepaald bij de in het eerste lid bedoelde maatregel kan afhankelijk worden gesteld van voorwaarden.
Rampen
Artikel 2:2 (ATW)
1. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op arbeid verricht in verband met:
a. een ramp of een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet rampen en zware ongevallen;
b. een voorval als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid;
c. een ramp of ongeval als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Marine-scheepsongevallenwet;
d. een ongeval als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet bestrijding ongevallen Noordzee;
e. aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op de omstandigheden, bedoeld in de onderdelen a tot en met d.
2. Het eerste lid geldt slechts voor zover de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen een goede uitoefening van de in dat lid bedoelde arbeid belemmert.
Onderwijs
Artikel 2:3 (ATW)
Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op verrichtingen van leerlingen of studenten in onderwijsinstellingen of gedeelten daarvan, open ruimten daaronder begrepen.
Defensie
Artikel 2:4 (ATW)
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder oefening: elk door het defensiepersoneel in de praktijk brengen van onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van aan de krijgsmacht opgedragen operationele taken te verwerven, te vergroten of te onderhouden.
2. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op arbeid verricht door defensiepersoneel, tenzij deze arbeid wordt verricht:
a. ten tijde van buitengewone omstandigheden, alsmede in de gevallen genoemd in artikel 71 van het Wetboek van Militair Strafrecht;
b. ter uitvoering van bij wet of daarop berustende bepalingen opgedragen taken, voor zover de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen een goede taakuitoefening belemmert;
c. in door Onze Minister van Defensie te bepalen andere gevallen waarin onderdelen van de krijgsmacht worden ingezet;
d. inzake aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op de omstandigheden bedoeld in de onderdelen a, b en c.
3. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van paragraaf 4.3, niet van toepassing op arbeid verricht door defensiepersoneel:
a. tijdens varen, vliegen en oefeningen;
b. inzake aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op het varen, het vliegen en het houden van oefeningen.
Toezichthoudende en (bijzondere) opsporingsdiensten
Artikel 2:5 (ATW)
Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op arbeid verricht door personeel in burgerlijke openbare dienst, tenzij de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen een goede uitoefening van de bij wet en de daarop berustende bepalingen gegeven taken, dan wel het handhaven van de rechtsorde en het opsporen van strafbare feiten door dit personeel belemmert.
Brandweer
Artikel 2:6 (ATW)
[Vervallen per 01-04-2007]
§2.2 Uitbreiding van de toepasselijkheid
Zelfstandigen
Artikel 2:7 (ATW)
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat voor de bij die maatregel en de daarop berustende bepalingen omschreven arbeid of arbeid onder daarbij omschreven omstandigheden, deze wet en de daarop berustende bepalingen geheel of gedeeltelijk mede moeten worden nageleefd door een persoon die, zonder werkgever of werknemer te zijn in de zin van deze wet, deze arbeid verricht, indien zulks noodzakelijk is ter voorkoming van ernstig gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen.
2. Artikel 2:8, onderdelen b, c en d, is van overeenkomstige toepassing.
Extra-territoriale werking
Artikel 2:8 (ATW)
Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing:
a. op arbeid verricht op of vanaf een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat als bedoeld in de Mijnbouwwet;
b. op arbeid welke geheel of ten dele buiten Nederland wordt verricht door personen, werkzaam aan boord van zeeschepen die op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de Nederlandse vlag te voeren;
c. op duikwerkzaamheden ten behoeve van mijnbouwinstallaties op het continentaal plat, bedoeld in de Mijnbouwwet, verricht op of vanaf een zeeschip;
d. op arbeid, welke voor een in Nederland gevestigde werkgever geheel of ten dele buiten Nederland wordt verricht door personen, werkzaam:
1°. aan boord van luchtvaartuigen;
2°. in of op motorrijtuigen.
e. arbeid verricht binnen de exclusieve economische zone, met uitzondering van de arbeid, bedoeld onder a en c.
§2.3 Bijzondere voorschriften voor vliegend, varend en rijdend personeel
Artikel 2:9 (ATW)
1. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op arbeid verricht aan boord van een zeeschip, dat niet op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd is de Nederlandse vlag te voeren en dat zich bevindt in de exclusieve economische zone, in de territoriale zee, op een van de andere in artikel 10, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet bedoelde scheepvaartwegen, of in de haven van Scheveningen, door personen die behoren tot de bemanning van dat zeeschip.
2. In afwijking van het eerste lid is deze wet van toepassing op havensleepboten en op duikwerkzaamheden ten behoeve van mijnbouwinstallaties, verricht op of vanaf zeeschepen.
3. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op arbeid, welke voor een buiten Nederland gevestigde werkgever, wordt verricht door personen, werkzaam aan boord van een luchtvaartuig dat zich in het Nederlandse luchtruim of op het Nederlandse territoir bevindt.
Hoofdstuk 3. Het verbod van kinderarbeid
Begrip verantwoordelijke persoon
Artikel 3:1 (ATW)
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder verantwoordelijke persoon:
a. de werkgever.
b. een ieder die over een kind het ouderlijk gezag of de voogdij, uitoefent of in wiens huishouding een kind is opgenomen.
Het verbod van kinderarbeid
Artikel 3:2 (ATW)
1. De verantwoordelijke persoon zorgt er voor, dat een kind geen arbeid verricht.
2. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van het verrichten van:
a. arbeid in het kader van een alternatieve sanctie door een kind van 12 jaar of ouder voor zover deze arbeid niet wordt verricht gedurende de schooltijd;
b. niet-industriële arbeid van lichte aard door een kind van 13 jaar of ouder, voor zover deze arbeid niet wordt verricht gedurende de schooltijd;
c. arbeid van lichte aard door een kind van 14 jaar of ouder voor zover deze arbeid verricht wordt naast en in samenhang met het onderwijs;
d. arbeid bestaande uit het bezorgen van ochtendkranten door een kind van 15 jaar, voor zover deze arbeid niet wordt verricht gedurende de schooltijd.
3. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld met betrekking tot het tweede lid.
4. De verantwoordelijke persoon leeft de nadere regels, bedoeld in het derde lid na.
Ontheffing
Artikel 3:3 (ATW)
1. Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 8:1, eerste lid, kan ontheffing verlenen van artikel 3:2, eerste lid, ten aanzien van het door een kind verrichten van arbeid, bestaande uit het verlenen van medewerking aan uitvoeringen van culturele, wetenschappelijke, opvoedkundige of artistieke aard, aan modeshows, aan audio-, visuele of audio-visuele opnamen en daarmee vergelijkbare niet-industriële arbeid van lichte aard. Een verzoek om ontheffing wordt gedaan door de werkgever.
2. De werkgever leeft de voorschriften verbonden aan de ontheffing na.
Voorlichting
Artikel 3:4 (ATW)
De werkgever zorgt ervoor dat een ieder, die over een kind het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent of in wiens huishouding een kind is opgenomen, doeltreffend wordt ingelicht over de aard van de arbeid en de daaraan verbonden mogelijke gevaren en over de maatregelen die er op gericht zijn deze gevaren te voorkomen of te beperken.
Nadere voorschriften
Artikel 3:5 (ATW)
1. Bij de in artikel 3:2, tweede lid, toegestane arbeid neemt de verantwoordelijke persoon te allen tijde in acht, dat bij de aldaar toegestane arbeid, de veiligheid van het kind niet in gevaar komt, noch arbeid wordt verricht welke een nadelige invloed kan uitoefenen op de lichamelijke of geestelijke ontwikkeling van dat kind.
2. Bij het stellen van de nadere regels, bedoeld in artikel 3:2, derde lid, en het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, wordt te allen tijde in acht genomen, dat bij de aldaar toegestane arbeid, de veiligheid van het kind niet in gevaar komt, noch arbeid wordt verricht welke een nadelige invloed kan uitoefenen op de lichamelijke of geestelijke ontwikkeling van dat kind.
3. Bij het stellen van de nadere regels, bedoeld in artikel 3:2, derde lid, en het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, wordt te allen tijde in acht genomen, dat een kind een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 12 uren in elke aaneengesloten periode van 24 uren, waarin is begrepen de periode tussen 23.00 uur en 06.00 uur.
Hoofdstuk 4. Algemene verplichtingen
§4.1 Algemeen
Beleidsvoering, inventarisatie en evaluatie
Artikel 4:1 (ATW)
1. De werkgever voert een zo goed mogelijk beleid terzake van arbeids- en rusttijden van de werknemers, en houdt daarbij, voor zover dat redelijkerwijs van hem gevergd kan worden, rekening met de persoonlijke omstandigheden van die werknemers. Het beleid terzake van arbeids- en rusttijden wordt gevoerd in samenhang met het arbeidsomstandighedenbeleid, bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet.
2. De uit het in het eerste lid bedoelde beleid voortvloeiende arbeids- en rusttijdenpatronen worden door de werkgever schriftelijk vastgelegd. De werkgever bewaart de op deze wijze vastgelegde arbeids- en rusttijdenpatronen op een zodanige wijze, dat iedere werknemer de mogelijkheid heeft hiervan desgewenst kennis te nemen.
3. De werkgever toetst de tot stand gekomen arbeids- en rusttijdenpatronen aan de ervaringen die daarmee zijn opgedaan, alsmede hoe deze ervaringen zich verhouden met nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de organisatie van arbeids- en rusttijden. Indien daartoe aanleiding is, vindt bijstelling van het beleid, bedoeld in het eerste lid, en de daarop gebaseerde arbeids- en rusttijdenpatronen plaats.
4. Artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet is van overeenkomstige toepassing.
5. Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 8:1 kan, indien de in dit artikel neergelegde verplichtingen niet of in onvoldoende mate of op onjuiste wijze worden nageleefd, een eis tot naleving stellen. Deze eis tot naleving bevat de termijn waarbinnen er aan wordt voldaan.
6. De werkgever voldoet aan de eis tot naleving.
Vaststelling arbeids- en rusttijdenpatroon
Artikel 4:1a(ATW)
De werkgever houdt, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd, bij de vaststelling van het arbeidstijdpatroon van de werknemer rekening met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer buiten de arbeid, waaronder in elk geval begrepen de zorg(taken) voor kinderen, (afhankelijke) familieleden, verwanten en naasten alsmede maatschappelijke verantwoordelijkheden die door de werknemer worden gedragen.
Tijdelijke aanpassing arbeidstijdpatroon na ouderschapsverlof
Artikel 4:1b(ATW)
1. De werknemer kan de werkgever verzoeken om aanpassing van zijn arbeidstijdpatroon, voor de periode van een jaar dan wel een andere tussen hen overeengekomen periode, na afloop van de periode waarin het volledige voor de werknemer geldende ouderschapsverlof, bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg, is opgenomen.
2.Het verzoek wordt ten minste drie maanden voor de afloop van het ouderschapsverlof schriftelijk gedaan.
3.De werkgever beslist op het verzoek uiterlijk vier weken voor de afloop van het ouderschapsverlof.
4.Van het tweede en derde lid kan worden afgeweken bij collectieve regeling. Elk beding waarbij op een andere wijze dan in de eerste zin is aangegeven wordt afgeweken van het tweede of derde lid, is nietig.
Mededeling arbeids- en rusttijdenpatroon
Artikel 4:2 (ATW)
1. De werkgever die een arbeids- en rusttijdenpatroon voor de bij hem werkzame werknemers vaststelt of opnieuw vaststelt, deelt dit zo tijdig mogelijk aan de werknemers mee. Met betrekking tot de tijdigheid geldt hetgeen daaromtrent bij collectieve regeling is bepaald of, indien geen collectieve regeling van toepassing is dan wel de collectieve regeling terzake geen bepaling bevat, telkens met instemming van de betrokken werknemer is bepaald.
2. Indien een bepaling inzake de tijdigheid, bedoeld in de tweede zin van het eerste lid, ontbreekt, deelt de werkgever het arbeids- en rusttijdenpatroon ten minste 28 dagen van te voren aan de werknemer mee.
3. Indien in verband met de aard van de arbeid toepassing van het tweede lid onmogelijk is, deelt de werkgever ten minste 28 dagen van te voren aan de werknemer mee op welke dag de rusttijd, bedoeld in de artikelen 5:5 en 5:6, begint. Tevens maakt hij aan die werknemer ten minste 4 dagen van te voren de tijdstippen bekend waarop hij arbeid moet verrichten.
Dummy
21-01-2017 om 15:59
Bedankt
Maar nu staat in mijn contract dus 12 uur vtv. Met mijn handtekening eronder. Stom van mij natuurlijk, vandaar deze nick, maar wat moet ik hier nu mee? 12 uur is best kort, ik merk dat dat niet altijd lukt. Kan de werkgever mij verplichten of moet hij zich aan de atw houden? Zo'n juridisch loket, moet ik daarvoor betalen?
Hanny61
21-01-2017 om 17:24
Oproepcontract
Zoals eerder is gezegd gaat de wet - in het algemeen - boven een contract. De bepaling die jij noemt, is strijdig met de ATW. Dat je hier nu voor getekend hebt, hoeft volgens mij geen probleem te zijn. Ik neem aan, dat je een oproepcontract hebt, om in te kunnen vallen bij ziekte en andere onvoorzienbare situaties. Dan is het heel redelijk om 12 uur vantevoren te horen dat je nodig bent. Dit is echter in strijd met de wet, tenzij je hiermee akkoord gaat (dat staat ook in de wet). Per keer moet je hiermee akkoord gaan, dus aangeven dat je komt, ondanks dat dit in strijd is met de wet. Het kan dus niet zo zijn, dat je wordt ontslagen, omdat je niet kunt werken, omdat 12 uur te weinig was om iets te kunnen regelen (met oppas bijvoorbeeld). Voor de werkgever is het echter wel belangrijk om in onvoorziene situaties op korte termijn de beschikking te hebben over een oproepkracht. Mocht je dus te vaak niet kunnen, dan kan ik me voorstellen, dat je uiteindelijk niet vaak meer wordt opgeroepen.
Dummy
21-01-2017 om 20:09
Hanny61
Dat is een heel helder verhaal. Dank je wel. In de praktijk is die 12 uur best wel eens lastig. Dat is uiteindelijk mijn probleem maar ik wil niet in de problemen komen vanwege werkweigeren.
Lou
24-01-2017 om 10:53
juridisch loket
Bel dan gewoon even het juridisch loket. Is gratis voor zover ik weet, maar dat heb je met twee seconden googlen ook gevonden.
Reageer op dit bericht
Op dit topic is al langer dan 4 weken niet gereageerd, daarom is het reageerveld verborgen. Je kan ook een nieuw topic starten.