11 februari 2005 door Caroline Abcouwer

Het verschil tussen wijzen en wijzen

In het hoofd van een dreumes gebeurt heel veel. Ontwikkelingspsycholoog Ewald Vervaet onderscheidt tien fasen die elk kind van 0 tot 3 doorloopt.

De ontwikkelingspsycholoog heeft een knikkerbaan in zijn tas. Zo'n ouderwetse houten knikkerbaan. Het wekt een weinig wetenschappelijke indruk. Maar dat is schijn. Want voor Ewald Vervaet is het een middel om erachter te komen in hoeverre een kind besef heeft van verleden en toekomst.

Over die toekomst maakt Sterre, 2 jaar en 7 maanden, zich duidelijk nog geen zorgen. In de voor de decembermaand tot huiskamer omgebouwde speelzaal van kinderdagverblijf PomPom kijkt ze gefascineerd toe hoe Vervaet de knikkerbaan voor haar neer zet. "Kijk Sterre. Hier heb ik een knikker. Die stop ik bovenin. Dan gaat hij rollen en dan mag jij hem stoppen."

De knikker rolt, van het ene plankje naar het andere. Tot hij op de bodem van de knikkerbaan valt. Sterre blijft kijken. Dan pakt ze de knikker en legt hem halverwege de baan weer in de rails. Weer ziet ze ademloos toe hoe de knikker tiktiktik van de ene naar de andere kant rolt. Maar een poging de knikker halverwege te pakken, blijft uit. Waarom zou ze ook. Veel te leuk, zo'n rollende knikker.

Veel geduld

Vervaet doet het haar voor hoe je de knikker kunt onderscheppen. Wie wil weten wat er in het hoofd van een dreumes omgaat, moet geduld hebben. Veel geduld. Het is één van de redenen waarom er volgens Vervaet zo weinig onderzoek wordt gedaan naar de ontwikkeling van kinderen onder de 3 jaar.

"Neem nu dokter Spock, die bij zijn beschrijving van de leeftijd van 2 jaar naar het onderwerp kleurenblindheid grijpt. Blijkbaar wist hij niets anders om die pagina's te vullen, want kleurenblindheid is niet iets dat ineens op 2-jarige leeftijd opduikt. Dat is al bij de geboorte bepaald. Maar het is ook lastig. Met taal kom je als onderzoeker op die leeftijd nog niet echt ver."

"Ik kwam op het idee van de spelletjes door de Zwitserse ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget. Al moet je ook daarbij erop voorbereid zijn dat een kind anders reageert dan je zou willen. Of gewoon geen zin heeft. Het is nu eenmaal geen laboratorium-onderzoek. Zo weet ik inmiddels dat ik bij de knikkerbaan de plaatjes aan mijn kant moet houden. Want er zijn kinderen die de plaatjes interessanter vinden dan de knikkers."

Tijdsbesef

Bij de knikkerbaan heeft zich inmiddels een vrijwilliger gemeld. Kenneth (2½) wil die knikker wel eens in het gaatje laten rollen. En nog een keer. En nog een keer. Als Vervaet heeft voorgedaan hoe hij de knikker kan stoppen, steekt hij twee vingers, één van elke hand, in de baan. Het lukt, de knikker stopt. Maar echt sprake van tijdsbesef, is er volgens Vervaet nog niet.

"Daarvan is pas sprake als hij met één vinger doelbewust de knikker stopt door tevoren ergens een vinger klaar te leggen. Om dat te kunnen doen, moet een kind beseffen waar die knikker over een tijdje zal zijn."

Teun, 3 jaar en 3 maanden, heeft dat wel in de gaten. Zoals hij er ook geen enkele moeite mee heeft om een patroon van fiches met cirkels en kruisjes op een vakjesbord na te leggen. "Je ziet dat hij naar het voorbeeld kijkt en zichzelf corrigeert," constateert Vervaet.

Ruimtelijk inzicht

Voor Daan, bijna 2, is het vergelijken en naleggen van een patroon nog niet aan de orde. Maar als Vervaet hem voordoet hoe hij de magneetjes binnen de vakjes kan leggen, doet hij het nauwgezet na. Uiterst serieus, zuchtend en steunend, kwijt hij zich van zijn taak. En alles binnen de lijntjes. "Zijn ruimtelijk inzicht is prima. Een paar maanden geleden had hij die fiches vermoedelijk nog op een hoopje gegooid."

Geen misverstand: "Wat ik doe, is geen intelligentietest. Ik geef alleen aan in welke fase - op een schaal van 1 tot 10 - van ontwikkeling een kind zit. Het ene kind zal die fases wat sneller doorlopen dan het andere. Dat maakt niet uit. Het gaat om de volgorde. Een kind gaat niet ineens van fase 3 naar fase 6. En een kind dat zich de structuren van fase 4 heeft verworven, is die een paar weken later niet opeens weer kwijt."

"Neem nu de knikkerproef. Je zult zien dat in fase 8 een kind met de volle hand in de knikkerbaan grijpt, waarbij de knikker gewoon doorrolt. In fase 9 gebruikt het kind wel een vinger maar is het te laat om de knikker te onderscheppen. Pas in fase 10 stopt het kind de knikker ook op tijd."

Het krasbeginsel

Los lopen en het bouwen van een toren met blokjes lijken voor de argeloze ouder twee activiteiten die weinig met elkaar te maken hebben. Maar voor Vervaet zijn het wel degelijk twee vaardigheden die verband met elkaar houden.

Zo stapelt de anderhalf jaar oude Zoë, die al enkele maanden los loopt, probleemloos de blokjes op elkaar. Dan geeft Vervaet haar een potlood; opzettelijk verkeerd om. Ze pakt het aan, draait het om en zet de punt op het papier om het eens flink op een krassen te zetten.

Vervaet: "Dat is nu wat we het krasbeginsel noemen. Tot de leeftijd van zeg maar 1 jaar doet het kind niets met het potlood. Of het stopt het potlood in de mond. Pas als het kind snapt dat je ook zonder fysiek contact iets kunt doen, zal het gaan krassen. Maar alleen als je het potlood goed aangeeft. Zo niet, dan krast het kind rustig met de achterkant."

Wijzen en wijzen

"In dezelfde periode gaat een kind ook wijzen. Maar dat is nog niet om een ander iets duidelijk te maken, het is alleen omdat het kind iets ziet wat het zelf interessant vindt. Het leggen van een verband tussen twee punten – wat een kind moet kunnen om bijvoorbeeld de ouder op iets te wijzen – komt pas daarna.

Er zit dus verschil tussen wijzen en wijzen. Het ene wijzen is egocentrisch van aard en het andere sociaal. En dat zie je ook weer terug in het feit dat ze dan ook in staat zijn een verkeerd gegeven pen om te draaien, zodat de punt op het papier komt."

Parallellen

Het aantonen van dergelijke parallellen in de ontwikkeling van een kind ziet Vervaet als een wezenlijk onderdeel van zijn werk. Dat die parallellen er zijn, betekent niet dat elk kind wat taal, ruimtelijk inzicht en tijdsbesef betreft, altijd in één en dezelfde fase zit.

"Ik vergelijk het wel eens met het aanharken van een breed grindpad. Dan ligt ook afwisselend het ene deel van het pad wat voor op het andere. Een kind kan dus wat taal betreft in fase 9 zitten en wat ruimtelijk inzicht betreft in fase 7 of 8. Maar een verschil van meer dan drie fases tussen de verschillende ontwikkelingsterreinen ben ik nog nooit tegen gekomen."

Dreumes-mijlpalen

Na de fysieke hoogtepunten uit het eerste levensjaar – zitten, kruipen, lopen – lijkt het aantal dreumes-mijlpalen zo op het oog beperkt. Zo op het oog. Want met de tien verschillende fasen die een kind tussen de 0 en 3 jaar doorloopt, maakt het kind volgens Vervaet een ontwikkeling door die daarna nooit meer zo groot zal zijn.

Vervaet baseert deze stelling op de gegevens die hij ook heeft verzameld over de ontwikkeling van kinderen tussen de 3 en 8 jaar. Het boek dat hij daarover wil schrijven, zal nog wel drie tot vier jaar op zich laten wachten. "Maar ik denk dat ik voor die jaren aan vier fases genoeg heb. Alleen daaraan kun je al zien dat er die eerste drie jaren ontzettend veel gebeurt in die hersens."

Ambitieuze ouders

De ontwikkeling van een kind laat zich niet tot opjagen. In dat opzicht moet Vervaet ambitieuze ouders teleurstellen. Hoeveel pedagogisch verantwoord en ontwikkelings-gericht speelgoed er ook over een kind wordt uitgestort, het tempo van ontwikkeling gaat er geen seconde sneller door.

Vervaet: "Het is onzin om te denken dat je de ontwikkeling van de hersenen kunt versnellen. Zoals ook het begrip 'opvoeden' niet moet worden overschat. Opvoeden is niet meer dan een kind optimaal begeleiden. En dat tempo, dat bepaalt het kind toch echt zelf."