Het forum van Ouders.nl is een online community waar iedereen respectvol met elkaar omgaat. Het forum is er voor ouders met vragen over opvoeding, ouderschap, ontwikkeling, gezondheid, school en alle andere dingen die je als ouder tegenkomt in het leven.
15 november 2002 door Ward van Alphen
Mijn dochter Nina van 4½ lijkt zo weinig zelfvertrouwen te hebben. Ze is bang voor andere, lawaaiige, beweeglijke kinderen en ze doet op school haar vriendinnetje in alles na. Ze maakt dezelfde tekeningen, ze praat hetzelfde, ze beweegt hetzelfde; soms is het net of ik een ander kind, haar vriendinnetje dus, thuis krijg. Voor de andere kinderen in haar groep is ze nogal bang, een enkele uitzondering daargelaten. Ze durft wel mee te praten en te zingen in de kring.
Is dit zorgelijk? Wij hebben het er wel moeilijk mee. Thuis komt Nina moeilijk tot zelf spelen. Ze krijgt veel aangereikt, maar pikt het niet op, lijkt wel.
Nina heeft een half jaar – van 2 tot 2½ – letterlijk stil gelegen door het Syndroom van Guillain Barre. Ze is tot haar kin verlamd geweest. Heeft zij hierdoor de ontwikkeling van een bepaalde vorm van zelfstandigheid of zelfvertrouwen gemist? Ze kon niets en moest voortdurend worden voorgelezen, etc. Ze is inmiddels wel geheel hersteld, godzijdank.
Ik knutsel en speel heel veel met haar, en haar vader ook. We stimuleren haar en geven haar complimenten, maar het richt vaak weinig uit.
Nina heeft een zusje van anderhalf. Er speelt jaloezie, maar ze hebben veel plezier samen. Opvallend is dat zij zich ook hier helemaal aanpast aan wat haar zus doet, hun spel bestaat eruit dat Nina haar zusje imiteert. Nina is overigens niet naar de crèche geweest. Wel was ze op een peuterspeelzaal (waar ze ook zeer angstig en ingehouden was). Beide oma's passen een dag per week op de kinderen. We zijn zelf vaak en veel thuis, en hebben beiden een creatief beroep.
Kortom: hoe geven we haar meer zelfvertrouwen? En hoe stimuleren we haar tot het zijn van wie ze is, en tot het doen van eigen spelletjes?
Het syndroom van Guillain-Barré is een aandoening waarbij het centrale zenuwstelsel niet betrokken is. Daarom gaat het niet gepaard met psychiatrische symptomen die het gevolg kunnen zijn van een hersen-aandoening. Het huidige gedrag van uw dochter zou dus niet het directe gevolg van de doorgemaakte ziekte mogen zijn.
U beschrijft uw dochter als verlegen, terughoudend, en anderen imiterend. Dat kan te maken hebben met haar karakter, dat er ook al was voordat ze ziek werd.
Over de periode vóór Nina's derde jaar weet ik niet genoeg om een inschatting van haar 'karakter' te kunnen maken. Daarom zal ik mij beperken tot een algemene beschrijving van het fenomeen.
Het begrip 'karakter' zou je kunnen beschouwen als een soort aanleg, die in combinatie met omgevingsfactoren – dus ook wat een kind heeft meegemaakt – al dan niet tot uiting komt.
In extreme mate geeft 'karakter' aanleiding tot ernstige belemmeringen in het functioneren. Dan kan je eigenlijk spreken van een stoornis.
Ongeveer zo denken we ook over bepaalde aandoeningen op het gebied van contact-stoornissen:
Of uw dochtertje – los van de ziekte die ze heeft meegemaakt – een stoornis op het gebied van contact-maken heeft, kan ik nu niet goed zeggen, omdat ik dan veel meer van haar zou moeten weten. Mijn inschatting is echter dat ze een 'goede uitgangspositie' had, voordat ze ziek werd. Daarover vermeldt u namelijk niets bijzonders.
Dus: uw eigen theorie dat haar ziekte (en de ontwikkelingsachterstand die ze daardoor heeft opgelopen) grote invloed heeft gehad, die klopt.
In hoeverre die ziekte een blijvende gevoeligheid heeft achtergelaten, kun je nu nog niet zeggen. Zeker is in ieder geval wel dat een ziekte zoals u die beschrijft, een zeer ernstige inbreuk op iemands leven is, en al helemaal voor een kind.
Er bestaan theorieën dat niet alleen aanleg invloed heeft op de manier waarop een kind zich in de wereld kan bewegen, maar dat – omgekeerd – ernstige emotionele gebeurtenissen ook op het niveau van de hersenen een blijvende indruk kunnen nalaten. Bij uw dochtertje zou zich dat in een soort angstige aanleg kunnen vertalen.
Op ontwikkelings-theoretisch gebied zou je kunnen zeggen dat de passiviteit van uw kind – die gedurende een lange periode in haar leventje onafwendbaar is geweest – zich stevig heeft verankerd.
Het is natuurlijk koffiedik kijken, want vele kinderen die zo'n ernstige lichamelijke beperking in hun vroege jeugd hebben meegemaakt, slaan zich er uitstekend doorheen, en lopen hun achterstand gewoon weer in.
Zo te zien doet u er al alles aan om uw dochter te stimuleren en te ondersteunen. Daar moet u natuurlijk mee doorgaan. Maar wel in de wetenschap dat een verandering wellicht langzaam op gang zal komen. En áls hij op gang komt: met kleine stapjes.
Het kan overigens zijn dat de achterstand in emotionele ontwikkeling ertoe leidt dat u Nina een jaartje laat zitten, zodat ze 'op adem' kan komen, en niet op haar tenen hoeft te lopen.
Daarnaast kan ik me voorstellen dat u hulp zoekt bij een kinder-psycholoog. Dan kun je – bijvoorbeeld met spel-therapie – kijken wat de mogelijkheden zijn, ook qua groei en verandering.
Ik zou dan altijd wel in het achterhoofd houden dat nadere diagnostiek op zijn plaats kan zijn (zéker als professionele hulp onvoldoende resultaat oplevert). Met 'nadere diagnostiek' bedoel ik: nader onderzoek om zowel haar mogelijkheden als haar 'zwakke plekken' goed in kaart te brengen. De bedoeling van zo'n onderzoek is om zeker te weten dat er geen onderliggende psychiatrische stoornis is.
Even los van de 'nadere diagnostiek' hoeft professionele hulp helemaal niet zwaarwichtig te zijn. Er bestaan bijvoorbeeld aantrekkelijke cursussen om het zelfvertrouwen van kinderen te vergroten, zoals de zogenaamde 'kanjer-trainingen' (voor kinderen van 7 t/m 12 jaar). Zie ook: Cursus voor kinderen met te weinig zelfvertrouwen - Tips en Agenda (juni 2002).
was ten tijde van het beantwoorden van deze vraag als kinder- en jeugdpsychiater verbonden aan de Jutters (Centrum voor jeugd-GGZ in de regio Haaglanden).