Het forum van Ouders.nl is een online community waar iedereen respectvol met elkaar omgaat. Het forum is er voor ouders met vragen over opvoeding, ouderschap, ontwikkeling, gezondheid, school en alle andere dingen die je als ouder tegenkomt in het leven.
16 april 2006 door Laurence Guérin
Massa's kinderen verlaten tegenwoordig de basisschool zonder ooit een meester te hebben gezien. Veel ouders maken zich daar zorgen over. Is die zorg terecht?
Beroemd is het volgende experiment. Geef alle kinderen in een kleuterklas een stukje klei, en laat ze daarmee alleen. Wat gebeurt er? De meisjes gaan braaf figuurtjes kleien, en de jongens maken er een puinhoop van. Die gooien de klei tegen het plafond om te zien of hij blijft plakken, of proppen hem in het sleutelgat van de deur.
Tot zover kun je wel zo'n beetje verwachten wat er zou gebeuren. Maar dan. Wat gebeurt er als je een – onvoorbereide – juf de klas instuurt? Die zal de meisjes prijzen om hun voorbeeldige gedrag ("Oh, wat heb je dat mooi gemaakt!") en de jongens een standje geven voor hun geklooi.
Een meester daarentegen zal eerder inzien dat ook de jongens creatief gedrag hebben vertoond, en zal hun experimenteerdrift prijzen ("En, hoe lang duurde het voor de klei van het plafond viel? Wat denk je, gaat de klei net zo makkelijk in het sleutelgat als eruit? Probeer dát ook maar eens...").
Wat is de strekking van zo'n experiment? Dat we ons grote zorgen moeten maken over de ontwikkeling van onze jongens. Dat is althans de mening van een aantal opvoeddeskundigen. Want op de basisscholen is 80% van de leerkrachten vrouw. De ondervertegenwoordiging van mannen voor de klas leidt volgens de critici tot gedragsproblemen en leerachterstanden bij jongens.
Ook ouders maken zich zorgen. De jongetjes krijgen van de juffen te horen dat ze stil moeten zijn, netjes moeten zitten en lang achter elkaar moeten knutselen. En dat zou ingaan tegen hun behoefte om wild te zijn en te rennen.
Er is inmiddels al heel wat onderzoek gedaan naar de mogelijke invloed van vrouwelijke leerkrachten op de ontwikkeling van jongens. Maar ondanks al dat werk ontbreken er nog steeds harde bewijzen voor de stelling dat de relatieve afwezigheid van meesters voor de klas een slechte invloed heeft op jongens.
Toch volharden de deskundigen in hun meningen. Maar wát zien zij nu precies als de gevaren? En, of ze nu gelijk hebben of niet, waarom zijn er eigenlijk zo weinig meesters op onze basisscholen?
Volgens de deskundigen zouden juffen vooral eigenschappen stimuleren die men traditioneel meer als vrouwelijk beschouwt. Rustig blijven en veel praten wordt beloond, terwijl er anderzijds juist weinig ruimte – laat staan stimulans – is voor typisch jongensgedrag en sterke jongens-eigenschappen, zoals:
Integendeel. De jongens-eigen manier om problemen op te lossen wordt als lastig en brutaal ervaren. Daardoor zouden jongens te kort komen in hun sociale en emotionele ontwikkeling tijdens het primair onderwijs. Hun motivatie zou verslechteren, omdat ze zich niet prettig voelen in de klas, en ze zouden slechter gaan presteren.
Voor Louis Tavecchio, hoogleraar Kinderopvang aan de Universiteit Amsterdam, en Lauk Woltring, jongens-specialist van de Hogeschool van Amsterdam, spreken de bewijzen wel degelijk voor zich:
Feit is dat meisjes een inhaalslag aan het maken zijn qua leerprestaties op jongens. De verschillen tussen meisjes en jongens op de Cito-toetsen bijvoorbeeld, worden steeds kleiner. Tavecchio en Woltring wijten dit aan de vrouwelijke cultuur (ook wel 'feminisering' genoemd) die op de basisscholen heerst.
De zorgen zijn niet nieuw. In Amerika en Engeland speelt de discussie rond de zogenaamde feminisering van het primair onderwijs al zo'n 100 jaar. Er zijn daarom al heel wat onderzoeken gedaan naar de mogelijke effecten ervan. Tot nu toe kon echter geen enkele relatie worden gevonden tussen het toegenomen aantal juffen enerzijds en – bijvoorbeeld – de leerprestaties van jongens anderzijds.
Ook in Vlaanderen en Nederland zijn recentelijk nog onderzoeken uitgevoerd, met evenmin duidelijke aanwijzingen voor de eventuele gevaren die jongens zouden lopen. In tegendeel, lijkt het wel. Meer meisjes dan jongens geven aan dat ze op school problemen ervaren.
Ook de resultaten van de Cito-eindtoets spreken voor zich. Jongens zijn nog steeds beter in wiskunde en andere exacte vakken en meisjes zijn nog steeds beter in talige vakken. Daar heeft de grotere hoeveelheid juffen in ieder geval niets aan veranderd.
Ook de doorstroming van jongens naar het speciaal onderwijs is niet toegenomen. Integendeel: het aantal jongens ten opzichte van het aantal meisjes is gedaald van 3 jongens op 1 meisje naar 2 jongens op 1 meisje. En het gebruik van drugs, alcohol en criminaliteit binnen de groep jongens is de laatste 15 jaar stabiel, terwijl dat onder meisjes toeneemt.
Kortom: uit onderzoek blijkt niet dat de feminisering van het basisonderwijs nadelige effecten heeft op de schoolprestaties van jongens.
Volgens autoriteiten als Tavecchio kunnen jongens door al die vrouwelijke leerkrachten hun eigen identiteit niet goed ontwikkelen. Het ontbreken van een mannelijk rolmodel op school zou een groot probleem zijn. Erger nog, dit rolmodel ontbreekt ook thuis. Al moet je er dan wel, net als Tavecchio, van uitgaan dat alleen mannen als rolmodel voor jongens kunnen fungeren.
Tot hun 12e, zo meldt Tavecchio, zien jongens nauwelijks mannen en te veel vrouwen. "Ze hebben mannen nodig om te zien hoe ze vorm kunnen geven aan hun mannelijk gedrag. Dat leert elke ontwikkelingstheorie", aldus Tavecchio.
Maar ontwikkelingstheorieën leren ons ook, zou je dan moeten toevoegen, dat de identiteitsontwikkeling van kinderen erg complex is. Sociaal wenselijk gedrag wordt uiteindelijk door de sociaal-culturele context als geheel bepaald en niet uitsluitend door de vrouwen die toevallig in de buurt zijn.
Wel is het zo dat de laatste 10 jaar steeds minder jongens het voorgezet onderwijs instroomden. Frappant is dat deze tendens op universitair niveau nog eens toeneemt. Het aandeel gediplomeerde jongens liep in 10 jaar tijd in het VWO terug met 6 %, in het HBO met 7 % en in het WO met 10 %.
Over het algemeen zijn de schoolprestaties van jongens in het secundair onderwijs ook lager dan die van meisjes. Maar het is niet mogelijk deze veranderingen zonder meer toe te schrijven aan gebrek aan contact met meesters in het basisonderwijs.
Volgens Monique Volman, universitair hoofddocent van de Vrije Universiteit Amsterdam, kun je de achterstand en de gedragsproblemen van jongens niet verklaren uit de overmaat aan vrouwelijke leerkrachten. Wel vindt zij de achterstand die jongens oplopen tijdens hun schoolloopbaan zorgelijk; dat probleem moet dan ook worden aangepakt vindt ze.
Los daarvan meent Volman dat er maatregelen moeten worden gevonden zodat jongens hun typische jongensgedrag kunnen uiten, maar dan wel op een manier die sociaal wenselijk is. Zij vindt dat niet alleen jongens, maar ook meisjes meer bewegingsruimte nodig hebben dan ze nu krijgen. Al vraagt de manier waarop het onderwijs is georganiseerd nu eenmaal concentratie en stilte. Maar dat was vroeger natuurlijk ook al zo.
Volman meent overigens dat het niet alleen de feminisering van het primair onderwijs is, die op de jongens drukt, maar ook de feminisering van de maatschappij als geheel. De beroepen in onze economie, die steeds meer verschuiven van productie naar dienstverlening, eisen steeds meer 'vrouwelijke' eigenschappen, waardoor oude mannelijke gedragskenmerken logischerwijs op de achtergrond raken en minder gewaardeerd worden.
Het lijkt alsof Volman zelf niet goed weet wat ze van deze ontwikkeling moet denken. Enerzijds pleit ze ervoor om de feminisering niet als de oorzaak te zien voor de jongensproblemen, maar anderzijds betoogt ze dat de maatschappelijke feminisering wel degelijk op de jongens kan drukken.
Wie precies definieert trouwens wat vrouwelijke of mannelijke eigenschappen zijn? Hoe ontwikkelen zulke eigenschappen zich en verschilt dat niet per cultuur en per tijdperk?
Al met al roept Volman op om andere verklaringen te zoeken voor tegenvallende leerprestaties, en niet in een simplistisch man/vrouw-debat te verzanden. Het gaat volgens haar ook niet om een negatieve invloed van vrouwen, maar om een tekort aan mannelijke invloed.
Er zijn dus niet te veel juffen op scholen, maar te weinig meesters. Hoe komt dat eigenlijk?
Het aantal mannen dat voor de PABO kiest, is relatief gering: slechts 15 % mannen, tegenover 85 % vrouwen. Deze verhouding lag vroeger anders, maar is de laatste 10 jaar wel stabiel.
Het SCO-Kohnstamm Instituut onderzocht de achtergronden, en kwam tot drie bepalende factoren voor het lage aantal mannelijke studenten:
Met name het imago van de opleiding en het leraarsberoep bij vrienden en familie speelt een belangrijke rol. Volgens een directeur van een onderzochte PABO heeft zowel de opleiding als het beroep een lage status, zeker sinds MBO-ers kunnen instromen. Daarnaast moeten de jongens een groot zelfvertrouwen hebben om voor dit traject te kiezen. "In je vriendenkring ben je al snel een watje", aldus een PABO-directeur.
Het loopbaanperspectief van een basisschool-leerkracht worden dus niet zo aanlokkelijk gevonden. En de jongens die wél op de PABO beginnen, focussen zich al snel meer op lesgeven in de bovenbouw en eventueel in de middenbouw. Tijdens de opleiding is de uitval onder jongens bovendien nog eens groter dan onder meisjes.
Het lijkt een zichzelf versterkend verschijnsel. Gerda Geerdink, onderwijscoördinator aan een PABO, stelt met enige ironie vast dat kinderen zich al tijdens hun basisschooltijd een beeld vormen van het beroep van leerkracht als een vrouwenberoep. Dat leidt ertoe dat jongens, als ze eenmaal toe zijn aan het kiezen van een vervolgopleiding, niet snel voor de PABO zullen kiezen.
De samenstelling van een gemiddeld team op een basisschool (vrouwelijke leerkrachten, mannelijke directeur) vormt voor kinderen natuurlijk geen wenselijk voorbeeld. Alleen al daarom zou er een betere balans moeten komen tussen het aantal mannen en vrouwen voor de klas.
maakt deel uit van de redactie van Pedagogiek.net. (Wat inmiddels niet meer bestaat, helaas.)